Dit is Londen
In "Dit is London" schetst Ben Judah de Unheimlichkeit van superdiversiteit.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial 4.0 International License.
Ben Judah is een Brits journalist die er in boeken zoals Fragile Empire (2013) in slaagde om een complexe brok geschiedenis – Rusland onder Putin – levendig en scherp te vereenvoudigen. Vignettes domineren zijn narratief, de grote lijnen zijn geografisch – een tocht – en hier en daar duwt hij het scherm van de perceptie opzij om tot een verborgen waarheid te komen.
Zo ook in Dit is London. London is Judah’s eigen thuishaven, en in dit boek vertrekt hij van de vraag of hij zijn eigen habitat nog wel kent. Die vraag duikt op vanuit een acuut gevoel dat dingen veranderd zijn. Er zijn berichten en statistieken die de Londonse bevolking als heel volatiel en snel wisselend beschouwen, en daarbij wijzen op de ontzettende toename van wat we hier, om de zaken eenvoudig te houden, “vreemdelingen” zullen noemen. Het zijn die vreemdelingen en hun omgevingen (doorgaans in de Londonse periferie, al is dat begrip in realiteit erg rekbaar in die stad) die Ben Judah opzoekt. Hij stap af op die mensen, slaapt er samen mee op de vloer van de metro, bezoekt de piepkleine studio’s, de goktenten, de kerken en de goedkope restaurants waar ze te vinden zijn, en hij neemt hun woorden mee naar zijn boek. In Dit is London hoor je Judah doorgaans doorheen de stem van die vreemdelingen. Die stem is vaak rauw, angstig, vijandig en racistisch. Een verkwikkend en vlotjes badinerend boek hoeft men dan ook niet te verwachten: het is heel erg in your face, of preciezer, unheimlich in een zeer letterlijke betekenis van het woord.
Dat unheimliche vertaalt zich in een sfeer die doorheen het hele boek loopt: er is gevaar, dreiging, verlies, het gevoel van verloren gelopen te zijn in een wereld die men niet langer begrijpt. Hoewel die sfeer doorgaans wordt vertolkt door mensen in armoede – waarover zo meteen meer – vindt men ze even goed bij de paar zeer geprivilegieerde personages in het boek. Ook de dochter van een sheikh uit het Midden-Oosten kijkt schichtig over haar schouder in constante pogingen om te ontsnappen uit haar gouden kooi in Mayfair, en de jonge vrouw van een Russische magnaat vreest voor de toekomst van het kind in haar schoot, want telkens wanneer haar man naar Rusland reist is er het risico dat hij niet meer terugkeert. Geld alleen schept geen thuis in London, zoveel is duidelijk.
Dat geldt vanzelfsprekend voor de Hongaarse, Roemeense en Poolse bouwvakkers, de Nigeriaanse portier en bewakingsagent, de Filippijnse domestic workers, de Roma bedelaars, de Caraïbische drugsdealer en de schoonmaker op de Londonse metro – de meest boeiende figuren in Dit is London. Elk van hen opereert in een contactzone waarin de onmetelijke kloof zichtbaar wordt tussen arm en rijk in de stad. De bouwvakkers verbouwen woningen die aan astronomische prijzen in de markt worden gezet; de bewakingsagent bewaakt dergelijke mansions; de dealer voorziet de bewoners van die paleizen van hun snuifjes cocaïne; de Filippina’s kennen alle geheimen van hun superrijke werkgevers, alsook de hele layout en het gamma van Harrods. De bedelaars zoeken geld in de betere buurten van London, en de schoonmaker ruimt de rommel van de white collars op nadat die de metro naar huis hebben genomen. Elk van deze figuren leeft op een hongerloon en woont in omstandigheden die gaan van haast niets (de dakloze Roma) tot een heel klein beetje comfort. Elk van hen kijkt constant omhoog, naar de absurde weelde van degenen met wie ze die contactzone delen; en opzij naar anderen in hun situatie, die hun baantje en positie willen overnemen. En elk van hen vertelt over ongelukkige trajecten: van een haast accidentele aankomst in London, doorheen soms groteske uitbuiting en mishandeling, en naar een gedroomde uitweg hier vandaan – iets wat, zoals bij de Filippina’s, al deels een nauwkeurig georganiseerd systeem van ontsnappingroutes is.
Wie dat soort van ontsnappingroutes niet heeft, zit vast in een uitzichtloze, deprimerende plek die men geen thuis kan noemen, omringd met steeds wisselende constellaties van (vaak vijandige) mensen die men geen gemeenschap kan noemen. London is voor die mensen een niemandsland dat wordt bevolkt door angsten, frustraties, verhalen en reputaties – de goktent is bevolkt door dronken, gewelddadige, uitzinnige en soms psychotische schimmen op weg naar hun einde, en het Roemeense meisje dat zich prostitueert deelt haar werkplek met heroïnehoertjes en haar lichaam met mannen van alle slag, langs een straat waar ook de Ferrari’s en Range Rovers met gepersonaliseerde nummerplaat passeren. Hier, in dat niemandsland, schetst Judah zelfs geen mensen meer, enkel nog vage en dreigende figuren.
Dat geldt ook voor de enkele momenten waarop Judah de “autochtone” stem laat horen. Ook dan gaat het niet om mensen, wel om transformaties van plaatsen en groepen, en die transformaties worden als bitter verlies verteld. De vroegere Cockney volksbuurt Elephant and Castle is een zwart ghetto geworden; de vroegere Britse pub is een moskee of Nigeriaanse Evangelische kerk geworden; de werkmanshuisjes die de autochtone arbeidersklasse een knus onderkomen boden zijn hetzij omgevormd tot huurkazernes voor bouwvakkers, hetzij tot nieuwe peperdure studio’s en flats voor de jongere bankiers uit de City. Enzovoort: Ben Judah beschrijft het London waarin hij leeft voornamelijk als een ruimte die uit mekaar is gevallen en nu stilaan, fragment na fragment, aan het vergaan is.
In zoverre dit boek een verhaal moet zijn van superdiversiteit, is het er één dat die snelle en complexe transformatie vereenvoudigt tot een lineaire evolutie. Die evolutie loopt van iets wat we ons moeten inbeelden als een nostalgische harmonieuze gemeenschap, naar een onsamenhangend, gevaarlijk en vijandig geheel van groepjes en individuen zonder gemeenschap, die vast zijn geraakt in een plek. Die plek, die stad, is een haast karikaturale dystopie in dit boek. Ik bedoel dit niet kritisch, en zeker niet vanuit een suggestie die superdiversiteit als utopie voorstelt. Maar in zijn constructie van een gefragmenteerd en onsamenhangend London slaat Judah nogal wat schaalniveaus en vormen van verbinding over. Hij springt bliksemsnel heen en weer van een plaats naar een individu, naar een groep en een economische positie. Daarbij fixeert hij die individuen in die plaats, die groep en die economische positie door zowat alles wat analytisch is in hun mond te leggen, terwijl het bliksemsnel heen en weer schakelen tussen die aspecten – zijn tocht doorheen de wijken van London – het enige is wat ons uiteindelijk een beeld geeft van “London”. De mensen die hij aan het woord laat spreken niet over (en vanuit) London, wel over (en vanuit) Beckton Alps, Neasden Lane en Edmonton Green.
Het zijn dan ook niet die personen die ons uitleggen wat London nu is: enkel Judah kan zeggen Dit is London, en het is dystopisch en unheimlich. Die breuk tussen de stemmen van de personages en die van Judah zelf moet bij de lezer wat kritische afstand scheppen. Want terwijl de personages vooral vanuit hun heel eigen plek spreken, spreekt Judah vanuit vogelvlucht, en die twee niveaus worden nergens geïntegreerd. Het resultaat is te vergelijken met een vaas die men aan scherven heeft laten vallen: het samen rapen van de scherven krijgt men moeilijk verkocht als “de vaas”. Judah probeert dit trucje met zijn lezers, en die lezer vraagt zich dus best af: is dit London?
Judah, Ben (2013) Fragile Empire: How Russia Fell In and Out of Love with Wladimir Putin. New Haven: Yale University Press.